Verder Bladeren
Naar Top
Terug Bladeren
 
 
 

Verduidelijking bij art. 3

Artikel 3, §1:

Bij gebouwen met een totale voor het publiek toegankelijke oppervlakte groter dan 400 m², moeten alle delen die nieuw zijn of waaraan werken gebeuren, die vallen onder artikel 2, §1, aan de normen voldoen, ongeacht waar deze delen zich in het gebouw bevinden. alle delen die nieuw zijn of waaraan werken gebeuren, die vallen onder artikel 2, §1.

voorbeeld: De publiek toegankelijke oppervlakte van een gebouw bedraagt momenteel 270 m². Er wordt een publiek toegankelijke uitbreiding van 150 m² voorzien. In het kader van deze verordening dienen de richtlijnen toegepast die van toepassing zijn op een constructie met een publiek toegankelijke oppervlakte van 420 m².

Artikel 3, §2:

Bij gebouwen met een totale voor het publiek toegankelijke oppervlakte kleiner of gelijk aan 400m², moeten:

  • 1° de gelijkvloerse delen (d.w.z. alle vertrekken, gangen, doorgangen en deuren) die nieuw zijn of waaraan werken gebeuren, die vallen onder artikel 2, §1, aan de normen voldoen;
  • 2° de delen op de verdiepingen die nieuw zijn of waaraan werken gebeuren, die vallen onder artikel 2, §1, aan de normen voldoen, tenzij een vertrek op een andere verdieping dezelfde functie heeft en aan de normen voldoet.

Uit artikel 3 volgt dat bestaande delen van een constructie waaraan geen werken gebeuren, in principe (tenzij specifiek anders bepaald) niet in het toepassingsgebied van dit besluit vallen.

Voorbeeld 1: Er wordt een nieuwe horecazaak gebouwd met een publiek toegankelijke oppervlakte van 650 m². De zaak telt 2 bouwlagen: op het gelijkvloers de bar en een verbruiksruimte, op de eerste verdieping de keuken en een verbruiksruimte. Op het gelijkvloers worden enkel dranken geserveerd. De maaltijd wordt genuttigd op de eerste verdieping.

Afbakening van het toepassingsgebied: Gezien de publiek toegankelijke oppervlakte 400 m² overschrijdt, dienen in principe alle betreffende ruimtes toegankelijk gebouwd worden. Gezien de twee verbruiksruimtes niet dezelfde functie hebben, kan de uitzonderingsregel waarbij één toegankelijke verbruiksruimte volstaat niet aangegrepen worden

Voorbeeld 2: In een kantoorgebouw, met een publiek toegankelijke oppervlakte van 1200 m², worden renovaties gepland aan een vergaderzaal op de derde verdieping. In dit geval zal de vergaderzaal moeten voldoen aan de normen van deze verordening.

 
 
 

Wat werd er gewijzigd aan art. 3?

Met dit artikel wordt in lid 1 en lid 2 ‘een constructie’ telkens vervangen door ‘de constructies’. Het gebruik van het enkelvoud leek er op te wijzen dat de berekening van de totale publiek toegankelijke oppervlakte telkens per constructie diende te gebeuren, zelfs al bevinden zich verschillende constructies op 1 zelfde terrein. De definitie van ‘totale publiek toegankelijke oppervlakte’ wijst wel duidelijk op het tegendeel door expliciet te verwijzen naar de bijgebouwen. Om alle misverstanden te vermijden wordt de tekst in artikel 3 ook aangepast, zodat het ontegensprekelijk vaststaat dat de oppervlaktes van alle constructies, die aanwezig zijn op het terrein, samengeteld dienen te worden om de totale publiek toegankelijke oppervlakte te berekenen.

Daarnaast wordt het vroegere artikel 2, §2, 4 onder artikel 3 gebracht. Het betreft de uitzondering voor zeer kleine gebouwen, zijnde gebouwen met een totale publiek toegankelijke oppervlakte die kleiner is dan 150m². Door dit punt in artikel 2 op te nemen ontstond immers de indruk dat dit punt ook van toepassing was op de gebouwen, die vallen onder artikel 4 en 5 van de verordening. De uitzondering voor deze zeer kleine gebouwen is niet volledig, gezien de artikelen in de verordening m.b.t. de toegangsdeur wel nageleefd dient te worden. Dit nu ook toepassen op de gebouwen van artikel 4 en 5, die juist het aantal kamers/wooneenheden/accommodaties als vertrekpunt nemen en niet de oppervlakte, zou ertoe leiden dat die gebouwen, die niet het aantal vereiste kamers/wooneenheden/accommodaties hebben om onder toepassing van artikel 4 en 5 te vallen, toch ook voor de toegangsdeur moeten voldoen aan de verordening. Dit eisen creëert helemaal geen meerwaarde (in tegenstelling tot bv. winkels), als mensen voor de rest niet tot aan de kamers/wooneenheden/accommodaties geraken en/of er gebruik kunnen van maken. Daarenboven kon het ertoe leiden dat gebouwen van artikel 4 en 5, die groter zijn dan 150m², doch over minder kamers/wooneenheden/accommodaties beschikken dan voorzien in artikel 4 en 5, aan niets moeten voldoen, ook niet voor wat betreft de toegangsdeur, terwijl accommodaties, kleiner dan 150m² steeds moeten voldoen voor wat betreft de toegangsdeur.

Door het vroegere artikel 2, §2, 4 onder artikel 3 te brengen en uitdrukkelijk op te nemen dat een toegankelijke toegangsdeur niet vereist is voor de gebouwen van artikel 4 en 5 verdwijnt deze inconsequentie.

De verplichtingen voor de kleine gebouwen die wel een toegankelijke toegangsdeur moeten hebben, worden met deze wijziging uitgebreid tot alle verplichtingen m.b.t. de toegang tot een gebouw en de mogelijkheid om deze toegang te gebruiken. Het heeft immers geen zin de toegangsdeur toegankelijk te maken, als de weg ernaar toe, door bv. de aanwezigheid van trapjes voor de deur, niet toegankelijk is of als er geen ruimte voor de deur is die een rolstoelgebruiker in staat stelt de deur te openen. Dit kan er uiteraard niet toe leiden dat bij verbouwingswerken bv. het grondpeil van de gelijkvloerse verdieping verlaagd moet worden. Dit zou te ver gaan. Dit zijn duidelijk werkzaamheden die constructief niet in verhouding staan tot de gevraagde verbouwing in de zin van dit besluit. Dit is een verstrenging. Daarom wordt voor deze bepaling een overgangsperiode voorzien (zie artikel 38).

Er wordt tevens verduidelijkt dat een afwijking op basis van artikel 33 ook hier mogelijk blijft. Dit is zeker het geval wanneer constructieve werkzaamheden nodig zijn, die niet in verhouding staan tot de gevraagde verbouwing.