De Vlaamse stedenbouwkundige verordening toegankelijkheid geeft in art. 13 het volgende aan:
“Het traject naar de delen van een constructie die de publiek toegankelijke functie vervullen, moet met gids- of geleidelijnen aangeduid worden. Met een geleidelijn wordt een speciaal voor de geleiding van blinden en slechtzienden aangebracht kunstmatig element bedoeld, dat voor blinden en slechtzienden bruikbaar is als oriëntatiepunt of als ononderbroken geleiding bij het lopen.
Met een gidslijn wordt een natuurlijk in de ruimte aanwezig element bedoeld dat, hoewel het niet speciaal voor de geleiding van blinden en slechtzienden werd aangebracht, voor blinden en slechtzienden bruikbaar is als oriëntatiepunt of als ononderbroken geleiding bij het lopen.”
Personen met een visuele beperking leren de belangrijkste looproute(s) in een gebouw aan, aan de hand van herkenningspunten (bijvoorbeeld vanaf de toegang drie deuren passeren en dan naar links …) en geleiding. Voor hen is er een goede routegeleiding noodzakelijk doorheen het gebouw.
Routegeleiding kan gebeuren aan de hand van natuurlijke elementen (natuurlijke gidslijnen) of extra toegevoegde elementen (kunstmatige geleidelijnen).
Idealiter wordt de gebouwde omgeving zoveel mogelijk zelf als natuurlijke gidslijn gebruikt. De vormgeving of de algemene gebouwstructuur kunnen natuurlijke gidslijnen versterken. Deze natuurlijke geleiding moet waar nodig aangevuld worden met een kunstmatig element.
Meer informatie en voorbeelden van natuurlijke gidslijnen en kunstmatige geleiding kan je hier vinden
Lees het dossier "Routegeleiding en contrasten"