Geld afhalen, betalen met een bankkaart, een blikje cola uit de drankautomaat halen, een bioscoopticket kopen via een automaat,… Het zijn dagelijkse handelingen. Betaalautomaten, (interactieve) computerschermen, digitale informatieborden en zelfbedieningstoestellen vormen een vanzelfsprekendheid binnen onze leefwereld. Toch gaat deze stelling nog niet voor iedereen op!
Vooral kinderen, personen met een beperking en ouderen ondervinden vaak praktische problemen. De opstelling is te hoog, er is te weinig gebruiksruimte of het toestel is niet onderrijdbaar. Vanaf de ontwerpfase is het belangrijk om hier rekening mee te houden om obstakels bij gebruik te vermijden.
Worden toestellen ingewerkt in nissen, dan moeten deze voldoende ruim genoeg zijn. De gebruiksruimte mag deze van naastgelegen toestellen en de (loop)route niet versperren.
Naast problemen met betrekking tot de opstelling van toestellen, kunnen ook de knoppen te klein zijn, teksten niet leesbaar door lichtinval, de instructies te ingewikkeld, enzovoort.
Staan er meerdere betaalautomaten naast elkaar, dan is het voldoende dat er één universeel bruikbaar is.
De minimale criteria voor universele bruikbaarheid zijn:
- Voldoende gebruiksruimte: om vlot naar het toestel te rijden en aan het toestel te kunnen manoeuvreren
- Onderrijdbaarheid: om onder het toestel te kunnen manoeuvreren, zodat deze gemakkelijk bediend kan worden
- Een toegankelijke bedieningshoogte en reikdiepte: de knoppen of het touchscreen zijn bedienbaar, het scherm zichtbaar, de kaart kan ingevoerd worden
Bankautomaten die mobiel zijn of flexibel kunnen opgesteld worden, kunnen nog beter tegemoet komen aan individuele noden of wensen.
Een goed voorbeeld van universeel gebruik is een mobiel betaaltoestel in een restaurant. Deze komen meer en meer voor in winkels en horecazaken. Is de balie of de kassa te hoog, dan wordt het toestel op eenvoudige wijze aan de gebruiker aangereikt.