De binnenruimte van een gebouw staat in verbinding met de buitenruimte. Het toegangspad en de toegang tot het gebouw vormen de overgang tussen deze twee zones.
De toegang van een gebouw ligt op de grens met de publieke ruimte gelegen of vormt de toegang tot een ander privaat terrein. In het laatste geval is er een overgangszone die een semipubliek karakter heeft.
De principes van routegeleiding blijven echter steeds hetzelfde.
Daar waar op het publieke domein (straten, pleinen, oversteekplaatsen) overwegend kunstmatige geleidingselementen aanwezig zijn, worden in het semipublieke deel (toegangspad) vaak kunstmatige en natuurlijke elementen gecombineerd. In de binnenruimte van een gebouw zet de routegeleiding zich meestal verder door natuurlijke geleidingselementen.
Indien kunstmatige geleidingselementen toch doorgetrokken worden tot in het gebouw, blijft deze vaak beperkt tot de toegangsdeur (einde met verende tegel) de onthaalbalie.
Geleiding in de binnenruimte van een gebouw door kunstmatige elementen is momenteel voornamelijk aanwezig in gebouwen met semipublieke functies zoals stationsgebouwen, metrohallen, ziekenhuizen, enzovoort.
De principes blijven in een buitenruimte en een binnenruimte gelijk. Het materiaal en de manier van uitvoering kan echter verschillen.
In een buitenruimte wordt vaak gewerkt met geprofileerde tegels, ingewerkt in de bestrating. In binnenruimten ziet men meer kunstmatige stroken of noppen die op de bevloering gekleefd worden.
De toepassing van kunstmatige elementen in de binnenruimte, zoals gekleefde kunststofelementen, is vandaag nog in ontwikkeling. Stapsgewijs komen proefopstelling voor maar er bestaat nog geen consensus over het gebruik.
Lees het ‘Vademecum toegankelijk publiek domein’. (nieuw venster)