Verder Bladeren
Naar Top
Terug Bladeren
 
 
 

Binnenroutes in een notendop

Aanbevelingen:

Gangen, overlopen, circulatieruimte of doorgangen gelegen in een binnenomgeving.

  • Vrije doorgangsbreedte minimaal 120cm, optimaal 150cm
    • Indien min 120cm breedte, lengte beperken tot maximaal 10m
  • Versmallingen op de route:
    • Puntversmallingen vrije doorgang van minimaal 90cm, optimaal 100cm
  • Vrije doorgangshoogte minimaal 230cm
  • Vrije draairuimte:
    • Minimum één voorzien in elke gang
    • Voor deuren en de toegang tot een lift
    • Optimaal voor en na elke puntversmalling
  • Obstakels:
    • Mogen het ongestoord gebruik van de gang niet hinderen
    • Steeds uitlijnen aan één zijde van de looproute
    • Vloermatten verzonken inwerken
    • Aanvullend (vast) meubilair steeds buiten de route plaatsen
  • Geen drempels aanwezig
  • Indien wel: zie ontwerpbenadering van niveauverschillen
  • Vluchtroutes en vluchtdeuren:
    • Duidelijk herkenbaar
    • Goede signalisatie en vlot bereikbaar
    • Aansluitend op een toegangspad of verzamelplaats
  • Afwerking:

Regelgeving:

Art. 15, 16, 17, 18, 19 van de ‘Stedenbouwkundige Verordening betreffende Toegankelijkheid’ hebben betrekking op binnenroutes.

Binnen de regelgeving worden zij omschreven als 'looppaden'. 

Lees artikels 15, 16 en 17.

Lees artikels 18 en 19.

 
 
 

Doorgangen in een ruimte

Binnenroutes fungeren in een gebouw als verbindingswegen of assen tussen de verschillende functies van dit gebouw.  

Ze zijn aanwezig in de vorm van gangen, als een gesloten ruimte begrensd door wanden of in een open ruimte. Bijvoorbeeld in een landschapskantoor zullen tussen bureaus verbindingsroutes lopen. Vaak worden dan kasten of andere elementen gebruikt als afscheiding.

In open ruimten is het moeilijker om je te oriënteren. Daarom is het belangrijk dat hier extra aandacht wordt besteed aan de bepalingen van de (loop)route en doorgangen.

Dit kan onder andere door deze open ruimten goed te structureren, door een goede materiaalkeuze van de ondergrond (eventueel verschillend van de rest van de ruimte) of door het aanbrengen van kleur- of textuurcontrast.

Een gemarkeerde loopzone

Tevens worden deze loopzones vrijgehouden van obstakels. Komen obstakels toch voor, lijn ze dan aan één zijde van de loopzone uit.

Ook voor binnenroutes is een duidelijke signalisatie van belang, zodat bijvoorbeeld de wachtruimte, de weg naar het toilet of naar de trap vlot te bereiken zijn.

Aanbevelingen voor het goed integreren van signalisatie vindt u onder het thema ‘Signalisatie’.

Lees de aanbevelingen voor signalisatie.

 
 
 

Vrije doorgangsbreedte en -hoogte

Looproutes in een binnen- en buitenomgeving zijn vergelijkbaar naar vormgeving en uitvoering. Het verschil zit voornamelijk in de wijze waarop structurele en minder structurele elementen (bv. versmallingen, deuren,…) ingepast worden.

Binnenroutes zijn in veel grotere mate onderhevig aan snel opeenvolgende handelingen zoals deuren openen of bochten nemen, dan toegangspaden.

Versmallingen dienen zoveel mogelijk beperkt te worden en slechts plaatselijk toegepast. Hoewel ze ook hier de capaciteit van de route verkleinen, zullen ze eerder structureel voorkomen in de vorm van doorgangen tussen meubilair, tussen kolommen, ter hoogte van deuren enzovoort.

Gezien de schaalverhouding tussen buiten- en binnenruimten, zullen ‘lijnversmallingen’ op de buitenroute minder voorkomen. Lange dode gangen (zonder functies) zorgen voor verwarring en verlengen de loopafstanden. Een minimale doorgangsbreedte van 120cm voor een gang kan indien de maximale lengte van 10m gerespecteerd wordt. Het voorzien van een vrije draairuimte is noodzakelijk, zodat een rolstoelgebruiker indien nodig van richting kan veranderen.

Tekening vrije doorgangsbreedte

 

 

 

 

Op binnenroutes vormen openzwaaiende deuren obstakels. Indien zij op een binnenroute frequent voorkomen, moet men ze integreren in de vrije doorgangsbreedte. Bredere binnenroutes of gangen zijn noodzakelijk om deze elementen op te vangen.

Een vrije plafondhoogte van 230cm is een minimum in binnenruimten. Dit heeft een positief effect op de ruimtelijke beleving. Verlaagde plafonddelen, plaatselijke lage doorgangen en verlichtingselementen mogen na afwerking geen knelpunt vormen.

Bord aan het plafond op een looproute

Op binnenroutes worden geen niveauverschillen toegelaten, tenzij het gaat om gecombineerde oplossingen (helling en trap). Drempels vormen in een gebouw onnodige obstakels en kunnen structureel vermeden worden vanaf de ontwerpfase.

Enkel bij routes naar of in natte ruimten zoals bij een douche, een zwembadzone, sauna of sportaccommodatie zijn dwarshellingen toegelaten. Een dwarshelling van maximaal 2% in functie van de afwatering is toegestaan, zolang deze zone(s) drempelloos aansluiten op de omliggende niet hellende bevloering.

Aanbevelingen voor het ontwerpen van trappen, hellingen en liften worden concreter besproken onder het thema ‘Niveauverschillen’.

Lees de aanbevelingen voor niveauverschillen.

 
 
 

Toegankelijke vluchtroutes

Vluchtroutes maken deel uit van de publiek toegankelijke delen van een gebouw.

In noodsituaties wil iedereen zo snel mogelijk en op een veilige manier het gebouw verlaten. Voor personen met een beperking is het niet vanzelfsprekend om op eigen kracht het gebouw te verlaten.

Heel wat structurele en niet-structurele elementen (alarm, kleur, signalisatie,…) kunnen echter knelpunten vormen voor personen met een beperking. De ‘universele oplossing’ waarbij iedereen baad heeft, is nog niet gevonden.

Wetenschappelijk onderzoek betreffende het concreet omgaan met ‘vluchtroutes en toegankelijkheid’ in een gebouw, staat nog in de kinderschoenen.

De volgende aandachtspunten leveren al een goede bijdrage:

  • Vluchtroutes zijn duidelijk en herkenbaar aangegeven vanuit centrale punten in een gebouw. Ze zijn voor iedereen goed vindbaar.
  • Vluchtroutes volgen een korte en logische route doorheen het gebouw. Obstakels moeten vermeden worden en de route bestaat uit goede aaneengesloten oppervlakken. Een duidelijke gebouwstructuur is een belangrijk startpunt.
  • In geval van brand wordt niet toegelaten liften te gebruiken. Dit vormt onder meer een probleem voor rolstoelgebruikers en voor personen met hart- of ademhalingsproblemen.
  • Alternatieven zoals een evacuatiestoel kunnen een oplossing bieden. Let wel: gebruik rechte trappen, voorzie voldoende vrije breedte. Ook bereikbare sasruimten met plaats voor het maken van een transfer zijn belangrijk. Zorg voor opleiding van het aanwezige personeel zodat ze de evacuatiestoel op een correcte manier kunnen gebruiken.
  • Een goede, eenvormige signalisatie is belangrijk. Duidelijke pijlen duiden de vluchtrichting en vluchtdeuren aan. Ook een duidelijk leesbaar ‘vluchtplan’ (‘waar bevind ik mij?’, ‘waar moet ik naartoe?’) is essentieel.
  • De aansluiting van vluchtroutes in de binnenruimte op de vluchtroute(s) in de buitenomgeving moet goed georganiseerd zijn. Eenmaal buiten het gebouw moet de groep vluchtende mensen naar een route of verzamelpunt geleid worden.
  • Probeer zoveel mogelijk te werken met dubbele alarmsystemen. Voorzie zowel een visueel en als een auditief signaal. Deze worden door meer mensen, met en zonder handicap, beter ontvangen.
  • Personen met een beperking kunnen in geval van noodsituaties ondersteuning nodig hebben van anderen. Medewerkers of personeel (werkzaam in het gebouw of op de dienst) opleiden om deze assistentie te kunnen bieden, kan een belangrijk onderdeel uitmaken van een noodplan.
 
 
 

Binnenroutes in beeld

Minimaliseren