Verder Bladeren
Naar Top
Terug Bladeren
 
 
 

Afdeling III: Bepalingen met betrekking tot niveauverschillen

 
 
 

Art. 18

Niveauverschillen tot en met 18 cm moeten, zowel binnen als buiten, minstens met een helling overbrugd worden, met uitzondering van niveauverschillen tot twee cm in buitenruimtes of niveauverschillen tot twee cm bij een overgang tussen binnen- en buitenruimtes.

Niveauverschillen van meer dan 18 cm moeten overbrugd worden, ofwel met een trap in combinatie met een helling, ofwel met een trap in combinatie met een lift, ofwel met een helling in combinatie met een lift.

Ter uitvoering van artikel 33 en artikel 34, §1, kan in de aanvraag een afwijking van de verplichting tot het plaatsen van een lift worden opgenomen onder andere als in het aanvraagdossier gemotiveerd aangetoond wordt dat de aanvraag over een gebouw, bestemd voor industrie en ambacht, gaat, dat een of meer ruimtes op de gelijkvloerse verdieping eenzelfde functie hebben als de ruimtes op een andere verdieping die door het ontbreken van de lift ontoegankelijk zijn, en dat de totale oppervlakte die door de afwijking ontoegankelijk blijft, beperkt is tot ten hoogste vijfentwintig procent van de totale publiek toegankelijke oppervlakte.

Ter uitvoering van artikel 33 en artikel 34, §1, kan in de aanvraag ook een afwijking op de verplichting tot het plaatsen van een lift worden opgenomen als in het aanvraagdossier aangetoond wordt dat de aanvraag over een gebouw bestemd voor toeristische verblijfsaccommodatie gaat en dat het gebouw na de handelingen twee of minder dan twee bouwlagen omvat en na de handelingen maximaal tien accommodaties beschikbaar zijn.

Verduidelijking bij de inhoud van art. 18.

 
 
 

Art. 19

§1. Het hellingspercentage bedraagt hoogstens:

  1. tien procent bij niveauverschillen tot 10 cm, of in geval van buitenruimtes bij niveauverschillen van 2 tot en met 10 cm;
  2. 8,3 procent bij niveauverschillen van 10 cm tot 25 cm;
  3. 6,25 procent bij niveauverschillen van 25 cm tot 50 cm;
  4. vijf procent bij niveauverschillen van 50 cm of groter.

§2. Een combinatie van hellingen is toegestaan op voorwaarde dat gezorgd wordt voor een tussenbordes van 120 cm op 150 cm ter hoogte van de overgang. Als een combinatie van hellingen gepaard gaat met een verandering van richting, is een tussenbordes van 150 cm op 150 cm, ter hoogte van de richtingsverandering, vereist.

§3. Bij hellingen met een hellingspercentage van meer dan vier procent moet zowel bovenaan als onderaan voor een vrije en vlakke draairuimte worden gezorgd. Die draairuimte mag maximaal twee procent in één richting hellen met het oog op de afwatering.

§4. Bij een overbrugging van een niveauverschil van meer dan 50 cm of een helling van meer dan 10 m met een hellingspercentage van meer dan vier procent, moet voor een tussenbordes van 120 cm op 150 cm gezorgd worden. Als de helling verandert van richting, is een tussenbordes van 150 cm op 150 cm, ter hoogte van de richtingsverandering, vereist.

§5. De breedte van een helling met een hellingspercentage van meer dan vier procent bedraagt minstens 145 cm, zodat na de afwerking van de eventuele wanden en met inbegrip van de ruimte voor eventuele plinten en leuningen een vrije en vlakke doorgangsbreedte van minstens 120 cm gegarandeerd wordt.

§6. In de aanvraag kunnen afwijkingen worden opgenomen als in het aanvraagdossier gemotiveerd aangetoond wordt dat na de afwerking van de eventuele wanden een vrije en vlakke doorgangsbreedte, gemeten tussen de afgewerkte wanden en met inbegrip van eventuele leuningen en plinten, van minstens 120 cm gegarandeerd wordt.

§7. Als een helling een niveauverschil van meer dan 10 cm overbrugt, moet aan de open zijkanten van de helling en aan de eventuele tussenbordessen over de volledige lengte van de helling voor een afrijdbeveiliging van minstens 5 cm hoogte gezorgd worden.

§8. (…)

§9. Aan de zijkanten van een helling die een niveauverschil van meer dan 25 cm overbrugt, moet aan beide zijden een leuning aangebracht worden, die doorloopt over eventuele tussenbordessen. Voor het begin en aan het einde van de helling moet de leuning minstens 40 cm horizontaal verderlopen. Als de leuning in het ijle stopt, moet ze worden afgerond naar de grond of naar de wand.

Verduidelijking bij de inhoud van art. 19.

 
 
 

Art. 20

§1. Over de volledige lengte van de trappen en ter hoogte van eventuele tussenbordessen moet voor een breedte van minstens 125 cm gezorgd worden, telkens gemeten tussen de onafgewerkte binnenmuren, indien aanwezig, , zodat na afwerking van de eventuele wanden en tussen de leuningen, een breedte van minstens 100 cm, vrij van obstakels, gegarandeerd wordt, wat gebruikers toelaat zich zonder hinder langs de trap te verplaatsen.

§2. Na ten hoogste 17 treden moet voor een tussenbordes van minstens 100 cm diep gezorgd worden.

§3. Alle treden moeten over een zo gelijkvormig mogelijke op- en aantrede beschikken. De aantrede is de horizontale afstand tussen twee opeenvolgende trapneuzen, gelegen op de looplijn van twee opeenvolgende traptreden. De optrede is de verticale afstand tussen de bovenzijde van twee opeenvolgende treden. De optrede mag hoogstens 18 cm meten en de aantrede moet minimaal 23 cm meten. De som van tweemaal de optrede en eenmaal de aantrede van elke trede moet tussen 57 cm en 63 cm bedragen of een veelvoud daarvan.

§4. Aan beide zijden van de trap moet een trapleuning aangebracht worden, die doorloopt ter hoogte van eventuele tussenbordessen. Voor het begin en aan het einde van de trap moet de trapleuning minstens 40 cm horizontaal verderlopen. Als de leuning in het ijle stopt, moet ze worden afgerond naar de grond of naar de wand.

§5. Bij gebouwen als vermeld in artikel 5, eerste en tweede lid, moet niet voldaan worden aan de bepalingen van dit artikel, als het gebouw over een lift beschikt, die voldoet aan de bepalingen van artikel 21. 

Verduidelijking bij de inhoud van art. 20.

 
 
 

Art. 21

§1. Als een lift geïnstalleerd wordt, moet die in een afgesloten koker zitten of moet het om een verticale plateaulift gaan. Liften in een afgesloten koker moeten minstens liften zijn van het type 2 zoals omschreven in de EN 81-70.

§2. Voor een lifttoegang moet een vrije en vlakke draairuimte zijn.

§3. Liften die in een afgesloten koker geplaatst zijn, moeten automatische deuren hebben. De vrije en vlakke doorgangsbreedte van de liftdeur moet minstens 90 cm bedragen.

§4. Bij verticale plateauliften moet het hefplateau minstens 100 cm breed en 140 cm diep zijn.

§5. Over de volledige lengte van de plateaulift, alsook ter hoogte van de doorgangen van de deuren, moet een vrije en vlakke doorgangsbreedte van minstens 90 cm gegarandeerd worden.

Verduidelijking bij de inhoud van art. 21.

 
 
 

Ontwerptip

Richtlijnen en aanbevelingen voor ontwerp en uitvoering kan u terugvinden onder het item 'Niveauverschillen'.